Artikels Circulex

Raad van State kent schadevergoeding toe bij overheidsopdrachten

Algemeen

Het vorderen van schadevergoeding n.a.v. overheidsopdrachten bij de Raad van State, is (nog) niet altijd goed gekend. Vroeger had een inschrijver enkel de optie om, na een vernietigingsarrest van de Raad van State, schadevergoeding te vorderen bij de burgerlijke rechter.

Met ingang van 1 juli 2014 kan de benadeelde inschrijver van een overheidsopdracht echter ook voor de Raad van State een schadevergoeding tot herstel worden vorderen.[1]

In drie recente arresten spreekt de Raad van State zich uit over deze juridische mogelijkheid. Wij lichten de belangrijkste principes van deze uitspraken voor u toe.

Het juridisch regime

Het relevante wetsartikel vormt art. 11bis van de Gecoördineerde Wetten op de Raad van State van 12 januari 1973.

Uit het artikel kunnen de volgende toepassingsvoorwaarden worden afgeleid:

  • De aanvrager moet eerst de nietigverklaring van een akte, reglement of beslissing hebben gevorderd;
  • Het verzoek tot schadevergoeding wordt uiterlijk ingediend zestig dagen na de kennisgeving van het arrest waarbij de onwettigheid werd vastgesteld;
  • Er wordt een uitspraak gedaan over het verzoek tot schadevergoeding binnen de twaalf maanden na de kennisgeving van het arrest waarbij de onwettigheid werd vastgesteld;
  • De partij die het verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend, kan geen burgerlijke aansprakelijkheidsvordering meer instellen om het herstel van hetzelfde nadeel te bekomen;
  • Elke partij die een burgerlijke aansprakelijkheidsvordering instelt of heeft ingesteld, kan aan de afdeling bestuursrechtspraak geen vergoeding voor hetzelfde nadeel meer vragen.

Het in art. 11bis van de gecoördineerde wetten bedoelde verzoek tot schadevergoeding tot herstel kan geformuleerd worden:

  • gelijktijdig met het beroep tot nietigverklaring;
  • of tijdens de procedure tot nietigverklaring;
  • of ten laatste binnen de zestig dagen na de kennisgeving van het arrest waarbij de onwettigheid werd vastgesteld.[2]

Tijdens de parlementaire voorbereiding wordt verduidelijkt, dat de “schadevergoeding tot herstel” zich zowel van het herstel van de schade op grond van de artikelen 1382 tot 1386 van het Burgerlijk Wetboek als van de herstelvergoeding “naar billijkheid” van artikel 11 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State onderscheidt. Het gaat dus om een autonoom begrip waarvan aan de Raad van State de zorg wordt overgelaten om geleidelijk aan de modaliteiten te bepalen in zijn rechtspraak.[3]

Het arrest nr. 248.606 van 15 oktober 2020

In deze zaak werd er een herstelvergoeding van 544.697,23 Eur gevorderd, zijnde 10 % van de offerteprijs.

De Raad van State begroot de kans op het verkrijgen van de opdracht in kwestie op 50 %, omdat het verschil tussen de tweede en de derde gerangschikte kandidaat zo groot is dat het duidelijk is dat wanneer de overheid niet de vastgestelde onwettigheden zou hebben begaan, de overige zes inschrijvers redelijkerwijze toch niet in aanmerking konden komen.

Gelet op wat voorafgaat en vertrekkend van een herstelvergoeding van 10 % van de offerteprijs van de verzoekende partij, wordt het verlies van een kans op het verkrijgen van de opdracht, door de Raad van State naar billijkheid begroot op 25 % van 544.697,23 Eur dit is 136.174,31 Eur.

Verder worden er intresten toegekend aan de wettelijke intrestvoet vanaf de datum van ingebrekestelling tot op de datum van het tussen te komen arrest.

Het arrest nr. 248.838 van 5 november 2020

Het arrest nr. 248.838 is interessant omdat de verzoekende partij aanvoerde dat, ondanks het feit dat de vordering in de nietigheidsprocedure onontvankelijk werd bevonden, de Raad van State wel rechtsmacht heeft en bevoegd is om kennis te nemen van een vordering tot schadevergoeding.

De Raad van State heeft deze argumentatie verworpen. De omstandigheid dat art. 11bis van de gecoördineerde wetten op de Raad van State niet vereist dat een vernietigingsarrest is tussengekomen en de bestreden handeling wordt vernietigd, neemt niet weg dat een arrest dient voor te liggen waarbij de onwettigheid van de bestreden beslissing wordt vastgesteld.

Het verzoek tot schadevergoeding wordt afgewezen.

Het arrest nr. 248.999 van 24 november 2020

In deze zaak vertrekt een verzoekende partij bij de begroting van haar schade van een herstelvergoeding van 25.102,05 euro, zijnde 10 % van haar offerteprijs, naar analogie met de forfaitaire schadevergoedingsregel van 10% vastgesteld in artikel 16, derde lid, van de rechtsbeschermingswet.

De Raad van State stipt aan dat, wat de kansberekening betreft, aangezien de verzoekende partij niet aantoont dat de opdracht in elk geval aan haar had moeten worden gegund, enkel rekening mag worden gehouden met een nader te bepalen breukdeel van dit forfait, dat juist de kans weerspiegelt op de gunning van de opdracht.

In deze zaak werd de kans van de verzoekende partij op het verkrijgen van de opdracht begroot op 50%, omdat zij de tweede laagste als regelmatig aangemerkte gerangschikte inschrijver was.

Om die reden en vertrekkend van een herstelvergoeding van 10% van de offerteprijs van de verzoekende partij, wordt het verlies van een kans op het verkrijgen van de opdracht finaal, naar billijkheid begroot op 50% van 25.102, 05 Eur, dit is 12.551 Eur.

Verdere vragen over deze materie?

Contacteer ons geheel vrijblijvend voor een eerste advies!

[1] Art. 11bis van de Gecoördineerde Wetten op de Raad van State van 12 januari 1973.

[2] Art. 25/1 van het algemeen procedurereglement.

[3] Parl. St. Senaat, 2012-2013, nr. 5-2233/1.