Artikels Circulex

Wanneer is er sprake van een milieutechnische eenheid (MTE)?

Het opsplitsen van diverse bedrijfsactiviteiten is niet altijd zonder risico. De aanvrager kan van het bestuur of klagende omwonenden worden geconfronteerd met het argument van de "milieutechnische eenheid" (MTE). Dit kan een aanvraagdossier ernstig dwarsbomen.

Preliminair

Vanuit juridisch oogpunt is het perfect mogelijk om diverse bedrijfsactiviteiten onder te brengen in verschillende omgevingsvergunningen/meldingen.[1]

Dergelijke opgesplitste aanvraag (omgevingsvergunningsaanvraag klasse I of melding klasse III) kanechter worden geconfronteerd met het weigeringsmotief van de zgn. “milieutechnische éénheid” (hierna MTE genoemd).

In dat geval zal het bestuur oordelen dat de aangevraagde indelingsrubriek klasse III (opslag afgewerkte producten) als een samenhangend technisch geheel moet worden beschouwd met de overige inrichting klasse I, en dat zij niet louter een eigen, afzonderlijke ingedeelde inrichting klasse III kan uitmaken.

Het bestuur zal de melding dan weigeren op grond van het motief dat de aanvraag moet worden betrokken in een omgevingsvergunningsaanvraag (samen met de hoofdactiviteit) onder klasse I.

Het bestuur kan echter ook anders oordelen, enbesluiten dat beide activiteiten wél afsplitsbaar zijn, zodat er akte kan worden genomen van de melding klasse III.

Van belang is dat de Raad voor Vergunningsbetwistingen (hierna RvVb genoemd) zich in zijn beoordeling niet in de plaats kan stellen van die van de bevoegde overheid en bij zijn wettigheidstoezicht enkel kan nagaan of deze overheid haar appreciatiebevoegdheid naar behoren heeft uitgeoefend.[2]

Anders gezegd, de feitelijke appreciatie of het al dan niet gaat om een MTE ligt bij de vergunningverlenende overheid, en de RvVb stelt zich quasi nooit in de plaats van het bestuur. De RvVb zal zelf geen inhoudelijke toets doorvoeren, maar enkel nagaan of het bestuur het dossier zorgvuldig heeft beoordeeld en op grond van pertinente feiten tot haar beslissing is gekomen.

Een dossier kan dus zeker worden voorbereid, en ingediend, maar de finale uitkomst/appreciatie door de omgevingsambtenaar zal moeten worden afgewacht, zonder dat er op voorhand garanties op succes kunnen worden geboden. De mogelijke uitkomst van dergelijke beoordeling kan worden ingeschat aan de hand van de voorbeelden in de rechtspraak.

Begripsbepaling

Het decreet van 18 december 2002 tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect-en veiligheidsrapportage heeft in het DABM het begrip “milieutechnische eenheid” ingevoegd.

Artikel 1.1.2, §1, 8° DABM omschrijft de notie “milieutechnische eenheid” als volgt:

Ҥ 1 Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, wordt verstaan onder:

(..)

8° milieutechnische eenheid : verschillende inrichtingen en/of activiteiten, met inbegrip van hun exploitatieterrein en de overige onroerende goederen waarmee ze verbonden zijn, die als één geheel moeten worden beschouwd met het oog op het beoordelen van het nadeel dat ze kunnen berokkenen aan mens of milieu. Een gegeven dat kan wijzen op de aanwezigheid van een milieutechnische eenheid is de onderlinge geografische, materiële of operationele samenhang van inrichtingen en activiteiten, die gepaard gaat met een relatieve afscheiding van het geheel van deze inrichtingen en activiteiten ten opzichte van andere inrichtingen en activiteiten.

Het feit dat verschillende inrichtingen een verschillend eigendomsstatuut hebben, belet niet dat zij een milieutechnische eenheid kunnen vormen.”

Een gelijkaardige definitie van “milieutechnische eenheid” is vervat in artikel 1.1.2. VLAREM II:

“"Milieu-technische eenheid": verschillende ingedeelde inrichtingen, met inbegrip van hun exploitatieterrein en de overige onroerende goederen waarmee zij verbonden zijn, die als een geheel moeten worden beschouwd met het oog op het beoordelen van het nadeel dat zij kunnen berokkenen aan mens of milieu.

Een gegeven dat kan wijzen op de aanwezigheid van een milieutechnische eenheid is de onderlinge geografische, materiële of operationele samenhang van inrichtingen, die gepaard gaat met een relatieve afscheiding van het geheel van deze inrichtingen ten opzichte van andere inrichtingen.

Het feit dat verschillende inrichtingen een verschillend eigendomsstatuut hebben, belet niet dat zij een milieutechnische eenheid kunnen vormen.”

Ratione legis

Met de introductie van de notie MTE werd er vooral naar gestreefd om verschillende ingedeelde inrichtingen als één geheel te beschouwen met het oog op het beoordelen van het nadeel dat zij kunnen berokkenen aan mens of milieu. Indien een inrichting een MTE vormt, volstaat het niet om de hinder die elke deelinrichting op zichzelf verspreidt, te beoordelen. De ‘cumulatieve’ of ‘globale’ hinder moet volgens de Raad van State (hierna RVS genoemd) moet worden beoordeeld.[3]

Zoals reeds gezegd, is het principieel mogelijk om een project op te splitsen in verschillende delen. Het kan echter niet de bedoeling zijn om projecten op te splitsen wanneer de effecten op mens en milieu kunnen toenemen door de exploitatie van het beoogde project. In dat geval moeten die beoogde, vergunde en/of bestaande exploitaties als één geheel worden behandeld. Er is dan nl. sprake van een globale beoordeling van de hinder.[4]

Door uit te gaan van de notie van de milieutechnische eenheid wordt geen eenheid van vergunning, maar wel een eenheid van beoordeling beoogd.[5]

Casuïstiek

Om te beoordelen of het gaat om één geheel van inrichtingen of daarentegen verschillende ingedeelde inrichtingen worden diverse criteria gebruikt, waaronder de onderlinge geografische, materiële of operationele samenhang.[6]

Het feit dat verschillende inrichtingen ook een verschillend eigendomsstatuut hebben, belet volgens artikel 1.1.2 DABM niet dat die inrichtingen een MTE kunnen vormen.

De eigendomssituatie is op zich beschouwd niet bepalend bij de beoordeling van de vraag of er sprake kan zijn van milieutechnische eenheid.[7]

Het feit dat verschillende inrichtingen en activiteiten een verschillend eigendomsstatuut hebben, belet niet dat ze door hun onderlinge technische samenhang als één ingedeelde inrichting of activiteit kunnen worden beschouwd.[8]

In een arrest van 10 december 2020 oordeelde de RvVb dat er sprake is van een MTE tussen verschillende inrichtingen van een betoncentrale:

“Het komt de RvVb niet onredelijk voor om aan te nemen dat er een “operationele” samenhang bestaat tussen het tijdelijk opslaan van grond enerzijds en het zeven van grond anderzijds.”[9]

In een arrest van 24 maart 2022 oordeelde de RvVb dat er geen sprake is van een MTE tussen twee nabijgelegen tennisclubs:

“Zowel uit het aanvraagdossier als uit de bestreden beslissing blijkt dat beide sportfaciliteiten naast elkaar worden opgericht en dat er in beide gevallen tennis wordt uitgeoefend. Er is echter geen sprake van enige materiële of operationele samenhang. Beide faciliteiten functioneren op zelfstandige basis en onafhankelijk van elkaar via afzonderlijke rechtspersonen. Het gegeven dat één van de bestuursleden van de bestaande tennisclub zal worden voorgedragen door de tussenkomende partij, toont op zich niet aan dat er sprake zou zijn van enige materiële of operationele samenhang. Het gegeven dat beide inrichtingen zich in elkaars nabijheid bevinden, is niet determinerend om te besluiten tot het bestaan van een milieutechnische eenheid.[10]

In een arrest van 10 december 2020 oordeelde de RvVb dat er sprake is van een MTE tussen twee glastuinbouwbedrijven op 230m afstand:

“Uit de stukken van het dossier blijkt verder dat beide bedrijven zich geografisch op een korte afstand van elkaar bevinden (230m in vogelvlucht). Het gegeven dat de Mussenhoevelaan zich tussen beide percelen bevindt doet daaraan geen afbreuk. Beide bedrijven blijken ook een uitweg te hebben die uitgeeft op diezelfde straat. Verder hanteren de beide bedrijven eenzelfde productieproces, maken ze gebruik van dezelfde transportroutes en -middelen, en behoren ze toe aan eenzelfde vennootschap. Verder wordt blijkens de verklaring van de tussenkomende partij de bedrijfswoning bij de exploitatie van de bestaande inrichting verplaatst naar de nieuwe inrichting. Hoewel de eigendomssituatie en de hiervoor vermelde elementen ieder op zich beschouwd niet bepalend zijn bij de beoordeling van de vraag of er sprake kan zijn van milieutechnische eenheid met geografische, materiële en operationele samenhang, dan wel een geheel met cumulatieve effecten, moet de Raad op basis van het geheel van die elementen vaststellen dat dit in redelijkheid niet op basis van de gegeven motivering kan worden weerlegd.”[11]

Eerder had de RvVb deze vergunning reeds geschorst bij UDN-arrest van 8 juli 2019 op grond van de volgende motivering:

“De bestreden beslissing overtuigt niet in haar motivering dat de aangevraagde site volledig onafhankelijk wordt geëxploiteerd van de bestaande site.

De tussenkomende partij verklaart nergens in de aanvraag dat beide inrichtingen los van elkaar functioneren, maar bevestigt integendeel dat de bestreden inrichting als een uitbreiding op de bestaande moet worden beschouwd. Bovendien heeft zij lopende de procedure verklaard de bedrijfswoning van de bestaande inrichting na ingebruikname van de nieuwe inrichting met bedrijfswoning niet langer te zullen gebruiken, hetgeen in ieder geval niet op een afzonderlijke bedrijfsleiding en toezicht wijst.

Het komt de Raad op basis van de gegevens van het dossier, met name de relatief korte afstand tussen de inrichtingen, vermoedelijk eenzelfde bedrijfsleiding, vergelijkbare transportroutes- en middelen en hetzelfde productieproces voor met name groenteteelt (tomaten) alleszins voor dat een geografische, materiële of operationele samenhang van beide inrichtingen in de zin van artikel 1.1.2, §1, 8° DABM geenszins a priori kan worden uitgesloten.”[12]

In een arrest van 9 december 2021 oordeelde de RvVb dat er sprake is van een MTE tussen een propaangastank en een varkenshouderij:

“De Raad stelt vast dat de verwerende partij bij besluit van 19 oktober 2016 een milieuvergunning heeft verleend aan de melder van de hier in het geding zijnde propaangastank voor de exploitatie van een inrichting van de tweede klasse (varkenshouderij met 760 vleesvarkens) op de kadastrale percelen 0146H en 0155V (stuk 3 verwerende partij).

Het bestuurlijk beroep van de verzoekende partijen tegen deze milieuvergunning werd verworpen door de deputatie bij besluit van 16 maart 2017 (stuk 4 verwerende partij) en de milieuvergunning verleend in eerste aanleg werd dus bevestigd in graad van beroep.

De Raad stelt vast dat uit de bestreden beslissing niet blijkt dat de verwerende partij heeft onderzocht of de hier gemelde propaangastank een “samenhangend technisch geheel” vormt met de hierboven genoemde inrichting van de tweede klasse, en of het om die reden niet gaat om een verandering van een ingedeelde inrichting (door toevoeging) waarvoor een loutere melding niet volstaat.”

Circulex is gespecialiseerd in deze materie.

Contacteer ons voor een verblijvend gesprek.

[1]E. VANHAUTER, “Aanvrager, verdeel (niet altijd) en heers!, STORM 2020/3, bijdrage 2.

[2]RvVb van 10 december 2020 met nummer RvVb-A-2021-0400.

[3]RvS 31 oktober 2013, nr. 225.294.

[4]V.McCEILLAND, “Over de beoordeling van de milieutechnische eenheid door de vergunningverlener”, TOO 2019, 290-292.

[5]RvS 8 december 2011, nr. 216.731.

[6]RvS 18 juni 2009, nr. 194.345.

[7]RvVb van 11 maart 2021 met nummerRvVb-A-2021-0742.

[8]RvVb van 10 december 2020 met nummer RvVb-A-2021-0400.

[9]RvVb van 10 december 2020 met nummer RvVb-A-2021-0400, in de zaak met verzoekende partij bv Superbeton.

[10]RvVb van 24 maart 2022 met nummer RvVb-S-2122-0594.

[11]RvVb van 11 maart 2021 met nummerRvVb-A-2021-0742.

[12]RvVb van 8 juli 2019 met nummer RvVb-UDN-1819-1184.